BOEKBESPREKING René Diekstra, Leven is loslaten, Karakter Uitgevers, 2018, 208 pagina’s, ISBN 9789045215303 Leven is loslaten. En als je het leven niet los wilt laten, laat het leven jou wel los. Linksom of rechtsom. Actief of passief.
Het eind komt. In een boekje mét de titel Leven is loslaten – over een dood met een grote toekomst richt psycholoog-auteur en nu dus ook trendwatcher René Diekstra zich op het bewust en actief loslaten van het leven door zelfdoding. En hij vraagt zich af waarom het toch nog immer een taboe dan wel een misdrijf is voor menigeen. Voor Diekstra is “de mogelijkheid van zelfdoding een essentieel kenmerk van het mens-zijn” (p. 45) en hij duidt die mogelijkheid als uitermate positief want “het bewustzijn van de mogelijkheid van zelfdoding kan van levensbelang zijn, want levensbeschermend.” (p. 47) Waarde, betekenis en zin van het eigen leven worden door de gedachte aan zelfdoding scherp gesteld en gekoppeld aan een bewuste keuze voor het leven. Deze existentiële grondslag van ons aller bestaan teniet willen doen middels ontkenning, preventie en beheersing, kan weggezet worden als naïef en/want (zeer) beperkt succesvol. (p. 52) Diekstra maakt een onderscheid tussen euthanasie en dysthanasie, tussen een goede en een slechte dood, en hij koppelt dat onderscheid ook aan zelfdoding: die kan goed getimed en georganiseerd zijn, maar dus ook slecht en zelfs onnodig. Je zou denken dat Diekstra, die met menig aangedragen studie over suïcide toch al enige tijd meedraait in het levenseindewereldje (zijn klassieker in hulpverlenersland Je verdriet voorbij – een denkwijzer over zelfmoord uit 1991 gebruik ik regelmatig bij gesprekken), wijst op de reeds jarenlang bestaande praktijk van zelfeuthanasie en waarover voormalig levenseindecounselor/-consulent Ton Vink meerdere boeken heeft geschreven. Neen, in zijn betoog doet hij een beroep op klassieke en moderne auteurs –denk aan Seneca met uitspraken als ‘sterven op het juiste moment’, aan Camus, Pavese– en op eigen praktijk- en privé-ervaringen om te komen tot zijn ‘kenmerken van een euthanatische zelfdoding’ (p. 109 e.v.), waar sprake is van een dood “a. die de persoon in kwestie zelf wenst en uitvoert; b. die niet (mede) het gevolg is van het disfunctioneren van personen uit de omgeving van de betrokkene of van instellingen waarmee deze in de periode voorafgaand aan de zelfdoding te maken heeft gehad; c. waarbij er bij de betrokkene(n) sprake is van een duurzaam verlangen naar de dood; d. waarbij de optie van evenals de alternatieven voor zelfdoding herhaald en uitvoerig onderwerp van gesprek en overleg zijn geweest tussen betrokkene(n) en relevante anderen, en e. waarbij de zelfdoding, al dan niet met hulp, is uitgevoerd op een voor anderen veilige en door betrokkene(n) gewenste wijze.” Overeenkomsten met zelfeuthanasie zijn er, maar verschillen ook: het in overleg ‘moeten’ gaan en (de mogelijkheid van) hulp door anderen. Het eerste legt mogelijk een drempel omdat het in gesprek gaan met anderen (naasten, behandelaars) rondom zelfdoding juist vaak zo problematisch is (immers taboe), het tweede wijst op een nog niet bestaande juridische mogelijkheid – artsen uitgezonderd. Diekstra duikt hier dus in het huidige debat over gewenste verruimingen rondom hulp bij zelfdoding en spreekt lovend over Albert Heringa die zijn hoogbejaarde moeder stervenshulp gaf. “Het is van belang euthanatische zelfdodingen zo veel als mogelijk te bevorderen…” (p. 121) maar dat geldt zeer zeker niet voor dysthanatische zelfdodingen, die moeten ‘voorkomen’ worden. Dus (toch) preventie. De kenmerken nu van een dysthanatische zelfdoding (p. 119) omschrijft Diekstra met termen als ‘vlucht uit een knellende situatie’, ‘gevolg van disfunctioneren van personen of instellingen’, ‘ambivalentie’, ‘geen uitvoerige gesprekken’ en ‘hadden moeten weten’ (naaste omgeving, behandelaars e.d.). Via onder meer Shakespeares ‘Romeo & Julia’ en de Netflix-serie ‘13 Reasons Why’ komt hij uit bij een casus waar hij nauw bij betrokken is, namelijk die van de 19-jarige Ximena Knol die zich doodde met ‘het’ zelfdodingspoeder “waarover zoveel te doen is geweest” (p. 133). Diekstra is adviseur van Stichting Ximena’s Vlinder - suïcide preventie bij jongeren –Ton Vink overigens ook, als juridisch adviseur– en hij begeleidt de ouders op velerlei wijzen, onder meer door een psychologische autopsie te schrijven (op p. 187 e.v. geeft hij daartoe een korte handleiding). In de eerste 115 pagina’s van zijn boek is Diekstra wat objectiever beschouwend en zeker ook positief over de mogelijkheid van zelfdoding; met het onderwerp ‘jongeren en suïcide’ raakt hij zelf emotioneel betrokken (wat hij ook zo duidt) en is de toonzetting van een geheel andere aard, veroordelend zelfs. Het zal de lezer niet verbazen dat het genoemde vijftal kenmerken van een dysthanatische zelfdoding passen als gegoten in de situatie van Ximena. Met name hulpverleners en hulpverlenende instanties moeten het ontgelden. “De conclusie uit dit alles lijkt geen andere te kunnen zijn dan…” (p. 139). De vijf zekerheden van René Diekstra. Diekstra’s zorg rondom dysthanatische zelfdodingen blijven niet beperkt tot jongeren: “… als we weten of kunnen vermoeden dat gedachten aan zelfdoding iemand (sterk) bezighouden, hoewel hij of zij uiterlijk doet als niets minder waar is, als de mensen uit zijn of haar directe omgeving een extra zorgplicht hebben. De plicht om dysthanatische zelfdodingen zoveel mogelijk te voorkomen door het gesprek daarbij bij herhaling te openen of soms zelfs open te breken. Ook en vooral bij ouderen.” (p. 152) De tweede praktische bijlage bij het boek gaat over hoe dat te doen, zo’n gesprek. Diekstra sluit af, compassievol mijns inziens, met suggesties over welke houding naar de toekomst ingenomen dient te worden in de omgang met zelfdoding, met “het loslaten van de mens die zich van ons wil losmaken.” (p. 169) Twee wijzen van handelen spiegelt Diekstra ons voor: “Ofwel door die mens te helpen dat op een waardige en gewenste wijze te doen… Ofwel door die mens te helpen zich weer te hechten (…) zonder de optie van zelfdoding onbesproken te laten.” Die hulp is leidend. Of iemand die dergelijke hulp (of gesprekken of…) juist niet wenst niet tóch een goede, humane zelfdood kan sterven, lijkt mij aardig voor een gesprek of discussie met Diekstra. Ook al kan ikzelf niet goed uit de voeten met de vele hink-stap-sprongen die Diekstra maakt, het is een alleszins goed leesbaar boek waarin vanuit diverse perspectieven het thema zelfdoding belicht wordt en zeker aanzet tot overdenken. Het siert Diekstra in ieder geval dat hij de mogelijkheid van zelfdoding als een ‘cruciaal houvast’ duidt, als een ‘overlevings- en levenswaarde’ in een samenleving die, generaliserend, het nog immer verwerpelijk vindt. En Leven is loslaten leverde mij ook weer extra vocabulaire op zoals ‘preventieve zelfdoding’ en ‘meeneemzelfdoding’. Frank Vandendries, levenseindecounselor OVERDENKINGEN BIJ DE 'WEEK VAN DE EUTHANASIE' Op 9 februari start de jaarlijkse, door belangenorganisatie NVVE in het leven geroepen themaweek over euthanasie. “De NVVE staat voor keuzevrijheid aan het eind van het leven. Je moet zelf regie kunnen houden over hoe je wilt sterven. Om het bewustzijn van keuzemogelijkheden te vergroten en de consequenties ervan te kunnen overzien organiseert de NVVE jaarlijks de Week van de Euthanasie” (website NVVE). Voor de NVVE wijst die keuzevrijheid dus hoofdzakelijk dan wel expliciet op de mogelijkheid om euthanasie te verkrijgen. Anders had die week ‘De week van keuzemogelijkheden rondom het levenseinde’ geheten. Die keuzevrijheid nu, wordt door de NVVE rechtstreeks in verband gebracht met ‘regie’: “u kunt alleen de regie over het levenseinde houden als u weet wat de mogelijkheden zijn.” Die regie staat centraal (‘moet’) en dat wordt onder meer in een tweet visueel gemaakt met een regisseursstoel, om duidelijk te maken dat je zowel regisseur als editor kunt zijn van de slotakte van je eigen levensfilm. Waar de NVVE een accent legt op euthanasie, daar doet journalist/lobbyist Rob Bruntink dat op palliatieve zorg. Een tweet van zijn hand – in reactie op de NVVE : Beide partijen spreken over ‘regie’. In het ene geval om idealiter de mogelijkheid van euthanasie te actualiseren; in het andere geval om een beroep te doen op palliatieve ondersteuning in de laatste levensfase. De vermeende regie in deze situaties wijst op het in praktische zin instemmen met handelingen die voornamelijk verricht gaan worden door ánderen. Voornamelijk want indien er sprake is van ‘hulp bij zelfdoding’ (hbz) wordt er van uitgegaan dat de patiënt zelf een barbituraat drinkt - omdat het stervensproces soms enkele uren kan duren, spuit een arts ter bespoediging alsnog dodelijke medicatie in. Het zal de lezer duidelijk zijn dat we in deze tekst van de Van Dale website met ‘2’ van doen hebben: regie in de betekenis van 'de zaak wél in de hand hebben'.
Zowel bij euthanasie/hbz als bij palliatieve zorg is het uiteindelijk, zoals inmiddels bekend mag zijn, de arts die de regie voert: die coördineert, stuurt, leidt. Dus de regie die patiënten dénken te hebben bestaat eruit een verzoek in te dienen (euthanasie/hbz) of gezamenlijk te bespreken wat de eigen levenseindeverlangens zijn en hopen dat een arts in de zorgbeslissingen daarmee rekening wil houden (palliatieve zorg). Dat verzoek of die verlangens zijn uitermate serieus te nemen, van levensbelang zo te zeggen. Maar het is dus zeer discutabel of het dan gaat om regie. De patiënt kan immers niets afdwingen, en is afhankelijk. De befaamde euthanasiewet (WTL) draait niet om de patiënt maar om de juridische ruimte die de arts heeft om zonder strafvervolging te doden. Palliatieve zorg is daarentegen ‘normaal’ medisch handelen. De patiënt zélf handelt niet medisch, en zelfs bij hulp bij zelfdoding is er sprake van… ‘hulp’: het kader waarbinnen gestorven mag worden, heeft de patiënt ook daar niet in de eigen hand. Indien een beroep gedaan wordt op stervenshulp verleend door artsen wordt de regie feitelijk uit handen gegeven. VERANTWOORDELIJKHEID Als euthanasie of palliatieve zorg is gebaseerd op eigen keuze, kun je zelfs zover gaan door te stellen dat autonomie (of zelfbeschikking) ook in kan houden: je levenseinde vrijwillig overdragen aan anderen. Dan geef je welbewust en (hopelijk) weloverwogen de regie uit handen. En je doet dat in vrijheid. Ook al zal een rechtvaardiging gevonden worden in niet-stuurbare of niet te veranderen omstandigheden die je minder vrij maken, de keuzevrijheid wordt je daarmee niet ontnomen. Wat ook uit handen gegeven wordt, is het nemen van verantwoordelijkheid voor je eigen bestaan. "Ik wil dood en jij gaat dat voor mij regelen." Hoewel er schrijnende situaties zijn alwaar pijn en lijden alleen gestopt kunnen worden door medisch ingrijpen, is dat zeker niet altijd het geval. De huidige discussie over het uitbreiden van groepen personen die een beroep kunnen doen op de euthanasiewet of een variant daarop, betreft juist vaak personen die tot zelfstandig handelen in staat zijn en dus ook levensbeëindigende handelingen kunnen verrichten. Psychiatrisch patiënten, mensen met (beginnende) dementie, voltooid levenden. Maar ook mensen die weten dat ze lijden aan een progressieve, onomkeerbare ziekte die hen sterk gaat invalideren. Deze groepen hoeven hun regie niet uit handen te geven, hoeven artsen niet (onnodig) te belasten, en kunnen het monster van de onvervreemdbare eigen verantwoordelijkheid recht ‘in de bek’ kijken. Of een blik werpen in de spiegel – en dat kan best, nee, dat kan verdomd pijnlijk zijn. Het onder ogen komen van de eigen tijdelijkheid, van een ‘te’ vroeg moeten sterven schuurt, brandt. Zelf je overlijden organiseren (zelfeuthanasie) is in die laatst genoemde situaties heel goed mogelijk maar ook een hele pittige opgave – zo blijkt uit mijn jarenlange counselingpraktijk. En daar ligt een belangrijke reden –naast het gegeven dat het kan, dat het gefaciliteerd wordt– om een beroep te doen op artsen. Het kijken in de ogen van de ander die jou aan de hand meeneemt, biedt erkenning, geruststelling en is als zalving van de ziel in een verlangd, verlossend edoch emotioneel zeer beladen moment. De eigen regie en de eigen verantwoordelijkheid worden zo met graagte uit handen gegeven. Niettemin, niettemin. Is het gevoelsmatig prettige en ook nog eens juridisch geoorloofde, tevens óók het ethisch juiste, het béste om te doen? Een vraag voor de komende ‘week van de euthanasie’. Frank Vandendries, levenseindecounselor |
NIEUWS
|